Economische maakbaarheid in de 19e eeuw

Gepubliceerd op 23 augustus 2022
Economische maakbaarheid in de 19e eeuw

Museum Heerenveen bezit een groot archief van de familie Tjaarda, oprichters van het gelijknamige hotel in Oranjewoud. Ontelbaar zijn de attributen, brieven, dagboeken en documenten die de ondernemende Andreas Tjaarda het museum naliet. Archivaris Rijk Vriesinga deed jarenlang onderzoek naar dit archief en ontdekte daarbij bijzondere informatie over de familie en de tijd en omgeving waarin zij leefden. In de komende Magazines lichten we enkele verhalen uit. Nu over de tijd dat de Tjaarda’s in Weidum woonden: Over de opkomst van de stoommachines. 

Naar een economische maakbaarheid in de 19e eeuw

De tijd waarin de Tjaarda’s leefden in Weidum, was een tijd van dynamiek, de maatschappij was vol in beweging. Nederland kende in het begin van de negentiende eeuw een populatie van ca. tweemiljoen inwoners. Als een overgangsperiode zocht zij haar weg, zowel in het bestuurlijk- en zakelijkleven als op het gebied van theologisch en filosofisch gedachtegoed. Sommige historici zien de negentiende eeuw als een revival van de Gouden Eeuw, de zeventiende eeuw. Mede door de technologische voordelen van de industriële revolutie - in de achttiende eeuw in Engeland ontstaan en in de negentiende eeuw in de rest van Europa – deed de mens de maatschappij veranderen, ten voor- en nadele.

Weilanden hadden in de zomer een geheel ander gezicht dan wat wij heden zien. Geert Mak schreef: In de 19e eeuw wisselde kleur der weilanden fel: wit van de madelieven, geel en later vuilwit van de paardenbloem, lila van de pinksterbloem, geel van de boterbloem, rood van de zuring, grijsgroen van het bloeiende gras. [1] Alsof er een gedaanteverwisseling, metamorfose zou gaan plaatsvinden. Die nog in zijn hoogtijdagen was, althans hier in Friesland in het midden van de negentiende eeuw en daarna. Honderd jaar later in 1936, vermoedelijk aangestoken door Jac. P. Thijsse (1865-1945) (schoolmeester en veldbioloog), schreef de botanicus dr. J. Oosterhuis (Skoalmaster en fjildbiolooch) uit Sneek een `handleiding voor natuurvrienden`. De plantengroei om Sneek: Neen, aan bloemen is hier geen gebrek. En het zijn niet hier en daar enkele bloempjes! Wanneer de tijd van bloei gekomen is, staan de velden zover het oog reikt, te schitteren, eerst van het glanzend geel van dotters, dat spoedig wordt verdrongen door het lila der pinksterbloemen, om na de bloei van deze planten, de kleur aan te nemen van hun opvolgers. Het overweldigende van onze Friese weiden is de kleurenpracht van de bloemenmassa’s die bij duizenden en duizenden tegelijk bloeien. Welke kant wij ook opgaan, overal dezelfde wijde blik, overal de bloemenschittering. [2] Weilanden werden bemest met koeienstront en stro, dat een gezond evenwicht bracht in productie voor mens, dier en grond. mr. A.G.A.-baron Sloet tot Oldhuis sprak in 1891: Niet slechts met zijn krachtige armen, ook met het hoofd zal de boer moeten gaan zwoegen. De landbouwer zal zich meer en meer moeten gewennen als een gewoon lid der maatschappij op te treden, te handelen en vooral te denken. (44ste Nederlandsch Landhuishoudkundig Congres, 1891) [3]

It Fryske Gea, Veelkleurige weilanden, de bonte wei, Workumerwaard, 2021
It Fryske Gea, Veelkleurige weilanden, de bonte wei, Workumerwaard, 2021

Gedaanteverwisseling

Vanuit Weidum moet die gedaanteverwisseling zichtbaar zijn geweest als men naar de horizon keek in het noordoosten. Daar lag Leeuwarden, de hoofdstad van Friesland, daar rezen de schoorsteenpijpen van de stoommachines op, gelijk de hoogte van de Oldehove, die plaatsmaakten voor de windmolens. In 1830 kende Leeuwarden nog 21 wind- en 15 rosmolens, enige bierbrouwerijen, touwslagerijen, leerlooierijen, blauwververijen en andere kleinschalige trafieken.  – in eigen fabricaten. [4] Eerste helft van de negentiende eeuw heerste Leeuwarden in een economische crisis, die pas in de tweede helft, na 1850 weer tot bloei kwam. In 1845 noteerde de Wirdumer schoolmeester Doeke Wijgers Hellema in zijn dagboek over de straatverlichting van Leeuwarden. Men heeft […] de proef genomen om de stad met Gaz te verlichten en heeft volkomen aan de verwachting voldaan, zoo zelfs, dat men elders in het land, ook te Wirdum, eergisternacht meende, dat er brand was, zoo lichtede de stad. […] [5] Dat moet men ook in Weidum hebben waargenomen. Het moet zeker een wonderlijke waarneming zijn geweest, dat men opeens aan de horizon Leeuwarden in lichtelaaie zag liggen. Men was niet anders gewend dan donkere avonden en nachten, bijzonder in het najaar de winter te gemoet. Heldere nachten moeten eveneens een wonderbaarlijk, aanschouwelijk aangezicht zijn geweest, het aanzien van de Melkweg met al die fonkelende sterren, of het Noorderlicht, die je nu nog alleen in noordelijke streken kunt zien. Zo ook moeten de lichtbundels zichtbaar zijn geweest van de vuurtoren van Ameland (1880), die langs het hemels-plafond scheerden.

Rain, steam and speed, The great western railway (1844), J.M.W. Turner (1775-1851), Collectie The National Gallery, London.
Rain, steam and speed, The great western railway (1844), J.M.W. Turner (1775-1851), Collectie The National Gallery, London.

Industriële revolutie

Joseph Mallord William Turner (1775-1851), Engels romantisch kunstschilder, laat dat illustreren, de economische vooruitgang, in zijn schilderij Rain, steam and speed – The great western railway (1844). Een donker monsterachtige stoomtrein met derde klas passagiers in opentreinwagons, komt uit de mist, regen, stoom en grauwheid met flarden van zonlicht, en afketsend vuur van de rails, in een razende snelheid aanrijden over een brug. Het is een imaginatief, turbulent landschap, een apocalyptische voorstelling; verleden achter zich laten, de toekomst te gemoet. Hoewel Turner geen uitgesproken mening had, zijn er meerdere opvattingen voor uitleg, zou je kunnen denken dat hij die economische vooruitgang, industriële revolutie toejuichte. Desnoods met een (on)willige derde klas? Schilderij werd geruime tijd gezien als een `overgang` naar een nieuwe tijd.

Stoommachines werden ondenkbaar binnen de industriële maatschappij. Zuidwesthoek van Friesland kampte tijdens de winter- en vroege voorjaarsperiode met overtollig regen- en sneeuwwater. Dat via de zeesluizen van Lemmer, Tacozijl, Stavoren, Molkwerum (tot ca.1930), Hindelopen, Workum en Makkum gespuid werd in de Zuiderzee. Echter, alleen bij extreem laag water en een sterke oostenwind kon men flinke hoeveelheden verwerken, met westenwinden ging dat moeizaam omdat de Friese westkust aan de lage kant lag. Weilanden lagen bezaaid met watermolentjes, om overtollig water door te pompen – niemand klaagde over horizon- of ruimtelijke vervuiling – het was een noodzaak. Grote delen van de Hempolders (Wymbritseradeel 13e eeuw – 2011), voorheen drooggelegde meertjes (Sens- en Atzemeer), stonden weer onder water. Hemdijk, (Tjerkwerd-Blauwhuis-Nijezijl-Sneek) lag op sommige plaatsen als een kronkelend verzadigd dijklichaam in een zee van water, met her en der een boerderij of een dorp in het landschap (overstromingen 1911 en 1916). Het stoomtijdperk dat was aangebroken werd in de Súdwesthoeke gezien als een ware goddelijke zegen die van boven kwam. Ir. D.F. Wouda bouwde zijn stoomgemaal in 1917-1918, (1920 geopend door koningin Wilhelmina, 1880-1962), moest ervoor zorgen dat de waterhuishouding de Friese boezem op peil hield (240.000m³ per uur, 1925) zodat men de voeten drooghield. Wat niet helemaal was gelukt, aangezien vanaf 1966 het J.L. Hooglandgemaal in Stavoren moest assisteren om het karwei daadwerkelijk te klaren.

Ir. D.F. Woudastoomgemaal, Tacozijl, (1917-1918), `zonder smeerolie geen stoom`, © R. Vriesinga.
Ir. D.F. Woudastoomgemaal, Tacozijl, (1917-1918), `zonder smeerolie geen stoom`, © R. Vriesinga.

Coöperatieve melkfabriek

Na een vruchtbare periode voor de veehouders kwam er in 1878 een crisis, aangezien export van vee naar Engeland stagneerde en de boterhandel werd door de margarine verdrongen. Zo ook in de landbouw. Door het spoor werd er goedkoop graan geïmporteerd vanuit Rusland en Amerika. Een recessie die tot 1895 duurde. Het impliceerde dat vele boerenarbeiders de dorpen verlieten en vertrokken naar de grote steden waar de industrie, zo nodig fabrieken verrezen – textiel, kolen, staal, spoor. Weidum kreeg in 1894 zijn eigen coöperatieve melkfabriek. [6] Spoorlijn Leeuwarden–Stavoren werd tussen 1883-1885 een feit, zodat er een snellere verbinding was over de Zuiderzee naar het westen van Nederland. Maar ook het platteland veranderde in het weidse landschap, her en der zag men coöperatieve zuivelfabrieken in het landschap tevoorschijn komen. Die niet alleen de melk verwerkte als een zelfstandig voedingsbestanddeel, eveneens bereidde men boter en kaas, die voorheen nog op de boerderij plaatsvonden. In 1878 kreeg Leeuwarden zijn eerste margarinefabriek en in 1896 kwam de Coöperatieve Stoomzuivelfabriek, de grootste binnen haar grenzen. Zo werd de negentiende eeuw een eeuw van dynamiek, expansie, waar men naar de toekomst keek.

Coöperatieve Stoom-Zuivelfabriek "Jagtlust" te Oudeschoot aan de Heremaweg. Collectie MH07805
Coöperatieve Stoom-Zuivelfabriek "Jagtlust" te Oudeschoot aan de Heremaweg. Collectie MH07805

Skûtsje als vervoer

Voor Weidum was Leeuwarden de nabijste plaats waar markten waren, werd er handelsverkeer bedreven. Marktveren waren in Friesland een algemeen verschijnsel, aangezien de infrastructuur van waterwegen als voor de hand lag. Zuivelproducten als kaas, boter en eieren werden per schip naar de markt gebracht, daar werd ook het vee verhandeld en had men haar weekmarkten. Vervoer van bulkgoederen zoals: modder, stront, turf, zand, grind, aardappelen, bieten en dergelijke werd in de negentiende eeuw tot in de tweede helft van de twintigste eeuw per schip vervoert, in Friesland hoofdzakelijk met een skûtsje; een tjalk van een kleinere omvang die in principe de Zuiderzee (IJsselmeer na 1932) vermeden, grotere tjalken voeren wel over naar Noord- en Zuid-Holland. Ca. 1880 voeren er zo’n 3500 schepen rond – Provinciale verslagen en verslag Staatscommissie – en in 1910 zo’n 2500. Daarvan stonden 2170 officieel geregistreerd als schipper met 668 schippersknechten. Waarvan weer 1738 als gezin met 652 meewerkende gezinsleden, waarvan veel vrouwen en kinderen. Ongetwijfeld lagen die cijfers, in het laatstgenoemde veel hoger, aangezien de leerplichtwet van 1901 niet van toepassing was voor geregistreerde schippers. Na de intrede van het stoomtijdperk waren het in eerste plaats vervoersbedrijven, rederijen, zoals de `Jan Nieveen`, de Lemmerboot die op Amsterdam voerde, die het vervoer van grondstoffen en personen per stoomschepen gingen uitvoeren. Geleidelijk aan zag men binnen Friesland, tussen dorpen en steden, dat beurtstoomscheepjes eenzelfde positie gingen innemen. Waarna in de loop van de tijd vervoer `onder zeil` haar einde had bereikt.

Bestuurlijke herziening

Het waren radicale veranderingen die er plaatsvonden in de negentiende eeuw. Niet alleen woeste gronden, evenzo onland (ondoordringbaar moerasgebied) werd gecultiveerd, maar ook verkavelingen vonden er plaats, zodat men efficiënter, economischer gebruik kon maken van het land. Toepassing van kunstmatige grondstoffen (1910) werden na wetenschappelijk onderzoek ingevoerd, die gaandeweg terrein wonnen tegen het zere been van heemkundigen (ecologie). De Veluwe die bestond uit zandverstuivingen, werd in cultuur gebracht, beplant met voornamelijk naaldbomen, waarvan de stammen weer werden gebruikt als stutwerk in de kopermijnen van Cornwall, Engeland. Meanderende waterstromen werden gekanaliseerd en uitgediept, zodat gemotoriseerde schepen met meer diepgang, voortvarender, bulkgoederen konden vervoeren. Riviertjes als de Tjonger en de Lende (Linde) konden moeilijk hun overtollige water afvoeren. Eind negentiende eeuw kwam het project `verbetering en kanalisatie van de Tjonger` van de grond, waardoor het een betere afvoerwaterweg werd. Echter, het moest niet al te rigoureus worden aangepakt, af en toe moest het omliggende land overstromen, want men wist dat goed hooiland onmisbaar was. Kanalen werden gegraven voor de afvoer van water, veen, landbouw- en droogbulkproducten. Om maar niet te spreken over het gebakkelei, voortdurende geschuif van verantwoordelijkheid tussen Staat, provincie, gemeenten en waterschappen, na de overstroming van 1825, waarbij meer dan de helft van Friesland onder water stond, aangaande het onderhoud van zeedijken. Door toedoen van Thorbecke – niet zijn herziende grondwet van 1848 – kwam er enigszins tussen 1864 en 1881 een begin van decentralisatie, provincies gingen beleid uitoefenen op hun waterhuishouding. Hoewel de bureaucratie een grote rol meespeelde in het tot stand komen van samenwerking. Pas in het begin van de twintigste eeuw zag de Staat in dat zij hierin de overhand moest nemen, aangezien de lagere overheden hiertoe niet de middelen hadden. Meende men een gestructureerd beleid van overheidswege voorstond, dat een rechtvaardig verantwoordelijk aanzien gaf.

Terugziend
Prachtig voorbeeld van deze toekomstige economische vooruitgang is een tekening (later omgezet in een litho), `Panorama vanaf de Oosterkerk` (1851), van de Amsterdamse tekenaar en lithograaf Willem Hekking jr. (1825-1904). Hij tekende dit panorama in zijn schetsboekje vanuit het koepeltje bovenop de Oosterkerk. Richting het westen, links de Nieuwevaart, in het verlengde de brug van Kattenburg met rechts daarvan ’s Lands Zeemagazijn en Admiraliteitswerf (VOC – Het Scheepvaartmuseum), vervolgens het Oosterdok.

Opmerkingswaardig is dat je haast geen windmolen meer ziet, op een enkele na aan de horizon, of zou hij die (expres) hebben weggelaten? Des temeer zie je verspreide pluimpjes rokende schoorstenen. Eveneens laat het panorama zien dat koopvaardijschepen nog onder zeil voerden, op ‘t IJ zie je een stoomsleepboot. Een jaar later gaf de gemeente Amsterdam opdracht voor onderzoek naar een kortere vaarverbinding naar de Noordzee, voor de koopvaardij, dat resulteerde in het gereedkomen Noordzeekanaal (1876). Goed zichtbaar is dat het treinstation (CS) nog gebouwd moest worden, dat in 1889 gereedkwam. Het illustreerde dat die industriële revolutie zijn opgang had gevonden, ook in de Nederlanden.

P.S.
Amsterdam heeft 26 molens gekend waarvan er 10 bewaard zijn gebleven. Niet zichtbaar op deze tekening, maar linksachter de rug van Hekking, aan de Funenkade, staat de stellingmolen `De Gooyer` (1814) – naam verwijst naar het uitzicht: hoog boven de bebouwing uitziend tot in het Gooi.

Met dank aan Museum Heerenveen gebruik Historisch Documentatiecentrum
© Rijk Vriesinga, juli 2021 en mei 2022, Heerenveen.

Panorama vanaf de Oosterkerk (1851), Willem Hekking jr., Collectie Van Eeghen, Stadsarchief Amsterdam.
Panorama vanaf de Oosterkerk (1851), Willem Hekking jr., Collectie Van Eeghen, Stadsarchief Amsterdam.

Noten
[1] Hoe God verdween uit Jorwert. Een Nederlands dorp in de twintigste eeuwGeert Mak, met nieuw nawoord, jubileumeditie, uitg. Atlas/Contact, Amsterdam/Antwerpen, 1ste druk 1996 en 50ste 2021;
[2] Het lege land. De ruimtelijke ordening van Nederland 1798-1848, Auke van der Woud, uitg. Contact, Amsterdam, 1998; Het Landschap de Mensen, Nederland 1850-1940, Auke van der Woud, hfdst. 22, pag. 177-178, uitg. Prometheus, Amsterdam, 2020;
[3] Zie voetnoot 2, Auke van der Woud, pag. 194-195, Prometheus, Amsterdam, 2020;
[4] Leeuwarden 750-2000, hoofdstad van Friesland, red. R. Kunst e.a., Rolf van der Woude, De macht van de markt, hfdst. 11, pag. 283, uitg. Van Wijnen, Franeker, 1999;
[5] Zie voetnoot 4 Leeuwarden 750-2000, pag. 123; Dagboeken van Doeke Wijgers Hellema (1766-1856);  www.historischcentrumleeuwarden.nl
[6] Hoe God verdween uit Jorwert. Een Nederlands dorp in de twintigste eeuwGeert Mak, met nieuw nawoord, jubileumeditie, pag. 112-113, uitg. Atlas/Contact, Amsterdam/Antwerpen, 1ste druk 1996 en 50ste 2021;

Literatuur
Leeuwarden 750-2000, hoofdstad van Friesland, red. R. Kunst e.a., uitg. Van Wijnen, Franeker, 1999;
Hoe God verdween uit Jorwert. Een Nederlands dorp in de twintigste eeuw, Geert Mak, met nieuw nawoord, jubileumeditie, uitg. Atlas/Contact, Amsterdam/Antwerpen, 1ste druk 1996 en 50ste 2021;
Het lege land. De ruimtelijke ordening van Nederland 1798-1848, Auke van der Woud, uitg. Contact, Amsterdam, 1998;
Het Landschap de Mensen, Nederland 1850-1940, Auke van der Woud, uitg. Prometheus, Amsterdam, 2020.

Actueel
Doelgroepen

Vrienden van het Museum Heerenveen:

Word ook vriend

Rondleiding

ZILVERZAAL2

Haal meer uit je bezoek en vraag één van onze rondleiders mee!  

Historisch documentatie centrum

biblio

Onderzoek je geschiedenis in het Historisch documentatie centrum van Heerenveen.

Word ook Vriend

Vrienden

Steun ons museum en word Vriend en steun het verhaal van Heerenveen!

Achtergrond